Schadevergoeding wegens (niet-passende) PAS-beoordeling

In 2022 had een pluimveehouder uit Overijssel de Staat voor de rechtbank in Den Haag gedagvaard en vergoeding gevorderd van zijn nader te bepalen schade ten gevolge van de onverbindend verklaring van (delen van) het Programma Aanpak Stikstof (PAS) door de Raad van State in 2019.

Meer in het bijzonder was aan deze pluimveehouder door Gedeputeerde Staten in februari 2016 een natuurvergunning verleend op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). Hierbij was een passende beoordeling gemaakt conform het per 1 juli 2015 in werking getreden PAS. Op basis van die beoordeling werd aangenomen dat de uitvoering van het project geen risico zou vormen voor de instandhouding van de nabij gelegen Natura 2000 gebieden.

Van belang is dat de aanvraag in het concrete geval betrekking had op een groot aantal leghennen met bijbehorende agrarische bedrijfsopstallen die al in 2011 waren vergund voor de Wet Milieubeheer. Het ging hier dus om een situatie die voor de inwerkingtreding van het PAS per 1 juli 2015 voor de Nbw niet vergund was. 

Het fundament onder de in februari 2016 verleende natuurvergunning werd met voornoemde uitspraak van de Raad van State uit 2019 weggeslagen. Naar aanleiding van het door een natuurbeschermingsorganisatie ingediende bezwaar werd uiteindelijk in 2019 door de rechtbank Overijssel de in 2016 afgegeven natuurvergunning vernietigd. 

De Pluimveehouder heeft, zoals aangegeven, de Staat in juni 2022 gedagvaard voor de rechtbank in Den Haag tot vergoeding van zijn schade die hij zegt te hebben geleden ten gevolge van de onverbindend verklaring van (delen van) het PAS.

De Haagse rechtbank heeft deze vordering bij vonnis van 19 juli 2023 afgewezen: de pluimveehouder heeft niet gesteld dat hij door het PAS iets heeft gedaan dat hij anders niet zou hebben gedaan, of dat hij iets niet heeft wat hij zonder het PAS wel zou hebben gehad. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat de pluimveehouder door de onverbindendheid van delen van het PAS enige schade heeft geleden.

Op basis van de door de rechtbank vastgestelde feiten lijkt voorgaande motivering helder: het enkele feit dat met de onverbindendheid van het PAS de legalisatiemogelijkheid is weggenomen van een voor de Nbw voor 1 juli 2015 reeds bestaande illegale situatie, levert in zichzelf geen onrechtmatige overheidsdaad op als basis voor schadevergoeding. 
Echter biedt deze uitspraak mogelijk ook perspectief voor veehouders die voor de inwerkingtreding van het PAS ook reeds in aanmerking kwamen voor een natuurvergunning. Van dergelijke veehouders kan immers gezegd worden dat zij – in termen van de rechtbank – ‘iets niet hebben dat zij zonder PAS wel zouden hebben gehad’. 
 
Mr. Marten van Eerten; GvK Advocaten te Zwolle