De verplichting tot medewerking aan de verkoop van de gezamenlijke woning in kort geding afdwingen?

Bij een juridisch geschil willen de meeste mensen graag op korte termijn een rechterlijk oordeel krijgen over hun kwestie. Een procedure in kort geding is dan een optie. Die procedure is snel, namelijk binnen enkele weken, doorlopen en kost dus minder tijd en geld. Maar niet alle geschillen kunnen in kort geding aan de rechter worden voorgelegd. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang bij een bepaalde vordering. Verder kunnen in kort geding alleen voorlopige voorzieningen of ordemaatregelen worden getroffen. Daarom kunnen vorderingen die een definitief karakter hebben meestal niet in kort geding worden ingesteld. 

De advocaat-generaal van Hoge Raad heeft op 25 januari 2023 antwoord gegeven op de vraag of ook in kort geding medewerking aan de verkoop van een gezamenlijk woning kan worden afgedwongen. Het gaat hier om een advies aan de Hoge Raad. Er is dus nog geen uitspraak door de Hoge Raad gedaan in deze zaak. De definitieve uitspraak van de Hoge Raad zal hierna nog volgen. De Hoge Raad kan afwijken van het advies.  

Waar ging het om?

Partijen zijn ex-samenlevers die tijdens hun relatie samen een appartement hebben gekocht. Zij zijn ieder voor de onderverdeelde helft eigenaar. Toen de man de woning verliet, spraken partijen af dat de vrouw nog een jaar de tijd zou krijgen om te onderzoeken of zij de woning kon overnemen en de man dus kon uitkopen. Omdat de vrouw niet tot overname van de woning overging, startte de man een kort geding en eiste van de vrouw medewerking tot verkoop. Omdat de vrouw daarna nog steeds niet meewerkte aan de verkoop en zij inmiddels alle opgelegde dwangsommen had verbeurd, startte de man een tweede kort geding. De vrouw is toen opnieuw veroordeeld tot medewerking aan verkoop en notariële levering van de woning. De vrouw is tegen dat kort geding vonnis in hoger beroep gegaan. Zij stelde daarbij een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in. Het gerechtshof gaf de vrouw ten aanzien van die incidentiele vordering gelijk. Het gerechtshof oordeelde dat het vonnis van de rechtbank voorlopig, totdat het gerechtshof definitief over de zaak had beslist, niet ten uitvoer mocht worden gelegd, omdat de rechtbank een verkeerde beslissing had genomen. Daarna troffen partijen een schikking en werd het kort geding beëindigd. 

De procureur-generaal stelde cassatie in belang der wet in tegen het kort geding vonnis van het gerechtshof betreffende de incidentele vordering van de vrouw. Dit deed de procureur-generaal omdat hij erachter kwam dat de verschillende gerechtshoven in Nederland tot andere beslissingen kwamen. Het ene gerechtshof vond dat de vordering tot medewerking aan verkoop van een gezamenlijke woning wel in kort geding kon worden voorgelegd en andere gerechtshoven vonden van niet. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. 

Als partijen gezamenlijk eigenaar zijn van een woning, kan een vordering tot verdeling op grond van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek worden ingesteld. Het kan gaan om een eenvoudige gemeenschap van woning of om een woning die onderdeel is van een bijzondere gemeenschap, zoals een huwelijksgemeenschap of een nalatenschap. Naast een vordering tot verdeling van de gemeenschap wordt vaak ook een veroordeling gevraagd tot medewerking aan de verkoop en/of overdracht van de gezamenlijke woning. Dit heeft tot doel dat, als de andere eigenaar niet meewerkt, de eisende partij zelf tot verkoop kan overgaan. 

Het gerechtshof van Den Haag oordeelde in deze zaak dat een veroordeling zoals deze niet in kort geding kon worden gegeven. Het gerechtshof was namelijk van oordeel dat een verplichting tot medewerking tot verkoop van een gezamenlijk goed (de woning) een verdelingshandeling is of te maken heeft met de wijze van verdeling. Volgens het gerechtshof kon een vordering op grond van 3:185 BW niet in kort geding worden gevraagd. Ook omdat deze veroordeling een definitief einde aan de verdeling maakt.

De advocaat-generaal van de Hoge Raad concludeert echter dat in geval van spoedeisendheid dit soort vorderingen ook in kort geding moeten kunnen worden ingesteld. Het gaat namelijk om een vordering tot een veroordeling (een zogeheten condemnatoire uitspraak) die bij wijze van voorlopig voorziening kan worden uitgesproken. Het maakt in dit geval niet uit dat de gevolgen onomkeerbaar en ingrijpend zijn, hoewel hier wel een belangenafweging moet worden gemaakt en soms terughoudendheid gepast is. Eerder is al bepaald dat het feit dat iets onherstelbaar is, niet voldoende is om iets uit te sluiten in kort geding. Als een veroordeling in kort geding in de bodemprocedure niet meer kan worden teruggedraaid, kan een schadevergoeding worden gevorderd. 

Ook concludeert de advocaat generaal dat de wijze van verdeling als bedoeld in artikel 3:185 van het Burgerlijk wetboek  in kort geding kan worden bepaald bij wijze van voorlopige voorziening. De veroordeling tot medewerking aan verkoop, maakt volgens de advocaat-generaal ook geen definitief einde aan de verdeling. Dat is namelijk pas het geval als de verkoopopbrengst is verdeeld/ is betaald.

Kortom: Het wachten is nu op de Hoge Raad en de vraag is of het advies wordt overgenomen. Wordt dus vervolgd!