Raad van State: “wel planschade bij noodbergingsgebieden”

Op 27 februari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de gemeente Hardenberg over de aanwijzing van landbouwgrond als noodbergingsgebied. Het betreft percelen grond die een dubbelbestemming krijgen te weten “agrarisch” maar daarnaast de bestemming “retentievoorziening”. Bij extreem hoog oppervlaktewater (gedacht wordt aan een frequentie van 1 op 100) kunnen deze gebieden gecontroleerd onder water worden gezet. Al jaren lang gaat de discussie of er in dat soort gevallen sprake is van een waardedaling welke vergoed kan worden op basis van artikel 6.1 Wro (voorheen artikel 49 WRO). In de zaak die leidde tot de uitspraak van 27 februari 2013 stelde de Raad van de gemeente Hardenberg en het Dagelijks Bestuur van het Waterschap zich op het standpunt dat er geen sprake was van een waardedaling van de cultuurgrond. Zij wezen erop dat in geval van inundatie alle vermogens- en inkomensschade volledig wordt vergoed, zodat volgens deze overheden een redelijk handelend koper niet geneigd zou zijn om voor deze percelen grond minder te betalen. Dus zou er geen waardedaling zijn.

De Rechtbank Zwolle-Lelystad dacht daar in eerste aanleg anders over en bepaalde dat er sprake was van een waardedaling welke voor vergoeding op grond van artikel 49 WRO in aanmerking kwam.

Deze procedure is nog gevoerd op basis van het oude ruimtelijke ordeningsrecht van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

In hoger beroep is ook bepleit door het Waterschap dat de schadeoorzaak, als er al schade zou zijn, zou zijn gelegen in het aanwijzingsbesluit tot noodbergingsgebied door het Waterschap dat al plaatsvond in het jaar 2000. Het bestemmingsplan zou niet de schadeoorzaak zijn en dus zou er geen planschade zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak verwerpt dit standpunt. De Afdeling ziet het bestemmingsplan wel degelijk als een schadeoorzaak.

De betreffende grondeigenaren hebben bij de rechter tevens bepleit dat hun bouwblok respectievelijk opstallen en woning in waarde zouden zijn gedaald op basis van het nieuwe bestemmingsplan. De Raad van State is daar niet in meegegaan. Dit terwijl de rechter wel erkent dat uitbreiding respectievelijk nieuwbouw altijd plaats zal moeten vinden op opgehoogd terrein. Volgens de Raad van State zou in het toegekende bedrag aan schadevergoeding deze waardedaling voor uitbreiding/nieuwbouw al zijn meegenomen.

Met deze uitspraak komt er een einde aan een reeds langlopende discussie. Aangewezen noodbergingsgebieden ondergaan dus wel degelijk een waardevermindering welke voor vergoeding in aanmerking komt op grond van planschade. Het is onjuist dat overheden in dat geval zeggen dat het bestemmingsplan niet de schadeoorzaak is geweest maar dat de schadeoorzaak ligt in het aanwijzingsbesluit tot noodbergingsgebied.

Let wel:
Inmiddels is in werking getreden de Waterwet (sinds 22 december 2009). De Waterwet kent een specifieke regeling. Indien gronden door het Waterschap zijn aangewezen als noodbergingsgebied en dit ook is vastgelegd in de legger van het Waterschap en tevens in een bestemmingsplan dan kunnen grondeigenaren en gebruikers, welke menen daardoor schade te lijden, een beroep doen op de nadeelcompensatie- regeling van het betreffende Waterschap. En dus geen planschade claimen.

Maar dit gaat alleen op voor gevallen welke zich voordoen sinds 22 december 2009 wanneer aan de twee hierboven bedoeld eisen is voldaan te weten aanwijzing van het gebied en plaatsing ervan op de legger van het Waterschap alsmede aanwijzing van het gebied in een bestemmingsplan.

In andere gevallen kan er mijns inziens wel een beroep worden gedaan op planschade.

De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN:BZ2515. www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=bz2515

Charles van Mierlo
GVK Advocaten Zwolle