Bestemming nader uit te werken kan toch al tot planschade leiden

De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft op 7 februari 2018 een interessante uitspraak gedaan in een planschadeprocedure. De casus was de volgende:

  • Een tuindersfamilie had onder het oude bestemmingsplan een agrarisch bouwblok van 1 hectare en daarnaast lag op het bedrijf de bestemming “agrarisch gebied”. Deze grond was deels eigendom en deels pacht. Onder het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld in 2008 werd het bedrijf wegbestemd en werd op het perceel van de familie de bestemming
  • “wonen nader uit te werken” gelegd. Op een klein gedeelte, te weten de woning en een gedeelte van de bebouwing, kwam de bestemming “wonen”. Dat betrof slechts een oppervlakte van circa 2450 m˛. Het College van B&W kende de familie geen planschadevergoeding toe en ook het beroep bij de rechtbank werd afgewezen.
  • In hoger beroep wees de tuindersfamilie erop dat het mogelijk juist is dat bij de bestemming “wonen nader uit te werken” er nog geen reden is om planschade toe te kennen. Daarvoor zou de gemeenteraad of het College eerst het plan moeten uitwerken. Pas dan zou er schade kunnen worden geclaimd. Dat neemt niet weg dat het gehele agrarische bedrijf was wegbestemd, ook op de percelen “wonen nader uit te werken”, aldus de appellanten. Het gehele bedrijf werd en wordt nog steeds uitgeoefend op basis van het overgangsrecht. Daarnaast werd men geconfronteerd met een bouwverbod. Dat bouwverbod ging ook onmiddellijk in en een eventuele planschadeclaim met betrekking tot dit bouwverbod kan niet worden afgeweerd, door te wijzen op het feit dat de bestemming nader moet worden uitgewerkt, aldus de appellanten.
  • In hoger beroep oordeelde de Afdeling positief over deze beroepsgronden. Als er een bouwverbod geldt op een perceel met de bestemming -nader uit te werken- kan dat wel degelijk een grondslag vormen voor het toekennen van een planschadevergoeding als deze schade daadwerkelijk wordt geleden. Datzelfde geldt met betrekking tot het volledig wegbestemmen van het agrarisch gebruik.
  • De Afdeling deed nog een andere, voor de praktijk belangrijke uitspraak. De appellanten werden door het College van B&W voorgehouden dat de schade met betrekking tot verloren gegane bouw- en gebruiksmogelijkheden op grond van het oude bestemmingsplan voor hun eigen rekening diende te komen, aangezien de planologische verandering voorzienbaar was, op grond van het feit dat de WVG enkele jaren daarvoor op de percelen was gevestigd. Het ontwerp bestemmingsplan liet na de vestiging van de WVG, nog enkele jaren op zich wachten. Met andere woorden: de appellanten zouden het passieve risico aanvaard hebben dat zij niet in aanmerking zouden komen voor planschade. De Afdeling was het met dit standpunt niet eens. Het College heeft niet gemotiveerd waarom van appellanten na vestiging van de WVG in redelijkheid kan worden verwacht dat zij van die bouwmogelijkheden gebruik zouden maken. Daarbij geldt als criterium dat het voor de hand ligt dat een redelijk denkend en handelend eigenaar bij een beslissing om te investeren in nieuwe bedrijfsgebouwen mede de vraag zal betrekken of hij die investering kan terugverdienen. Het had in dit geval op de weg van het College gelegen te motiveren, dat appellanten investeringen in nog ongebruikte bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen, gegeven de voorzienbare planologische veranderingen, zouden kunnen terugverdienen. Dat heeft het College ten onrechte niet gedaan.Conclusie: Verder dient bij het aspect van de passieve risicoaanvaarding ook rekening te worden gehouden met het criterium wat een redelijk denken en handelend eigenaar zou doen.

J.T.A.M. (Charles) van Mierlo